Toplocatie
Alle rechten voorbehouden

Dwingelderveld

De eindeloze schoonheid van het Dwingelderveld

De man met de hoed op kijkt uit over een eindeloos heideveld. Sommige plekken zijn nat. Daar schittert het zonlicht in het water. In de verte zie je groepjes berken en een verdwaalde den. Verder niets, zo ver het oog reikt. Het is er doodstil op het gezang van de leeuwerik na, onzichtbaar hoog in de lucht. De man met de hoed heet Jac. P. Thijsse, de man die Nederland van de natuur heeft leren houden. Het is de zomer van 1929. Thijsse staat op het Dwingelderveld en hij is bang dat-ie te laat gekomen is...

Vele eeuwen was het Dwingelderveld het domein van de schaapskuddes van de omliggende dorpen. Dagelijks waren de dieren met de scheper op de heide te vinden. In het oude Drentse boerenbedrijf waren de schapen essentieel. Of beter gezegd: de mest van de schapen, daar draaide het om. Het aantal schapen bepaalde hoeveel land een boer kon bebouwen.

Nog steeds lopen er dagelijks schapen op het Dwingelderveld vanuit de grote schaapskooi aan de Benderse. Vroeger was één stal voor de hele kudde ondenkbaar en had elke boerderij zijn eigen schaapskooi. De kudde bestaat uit Drentse heideschapen, mogelijk het oudste schapenras van West-Europa. De dieren kunnen zich op de schraalste grond van het veld het hele jaar door redden.

Vroeger liep de doorgaande weg van Meppel via Ruinen het Dwingelderveld over naar Beilen. Vroeger was het een route die de reiziger ontzag inboezemde, zoals blijkt uit de aantekeningen van Pieter Beelaerts toen hij op een novembermiddag in 1691 bij de herberg van Anholt vertrok.

Samen met zijn vader haastte hij zich de koets in. Het was de bedoeling om nog vóór donker Beilen te bereiken. De koetsier volgde zo goed en kwaad als het ging het karrenspoor over de heide door de lange palen naast het pad te volgen. Tot het zo donker werd dat je de volgende paal niet meer kon zien en de koets hopeloos vast kwam te zitten. Het gezelschap wist de voerman van een achterop komende wagen over te halen om hen mee te nemen naar Beilen. Het idee om de nacht door te moeten brengen op het eenzame veld...

Toen de Drentse boeren tegen het eind van de negentiende eeuw massaal overschakelden op het gebruik van kunstmest, was het snel voorbij met de grote schaapskudden. De heidevelden waren ‘woeste grond’ geworden die erop lag te wachten om tot akkers en weilanden te worden ontgonnen. Overal in Drenthe kwamen projecten van de grond om van de heidevelden landbouwgrond te maken en van de slechtere stukken productiebos. Uiteindelijk zou er van de 200 duizend hectare heide in het Drenthe van 1850 slechts zo’n vijf procent overblijven...

In de jaren twintig van de vorige eeuw hadden de ontginners in Drenthe zo het tempo erin dat Jac. P. Thijsse, die in 1905 één van de oprichters van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland geweest was, een paar keer kwam kijken. Hij was bang dat het binnenkort te laat zou zijn om nog iets van de eindeloze schoonheid van het Drentse landschap te kunnen zien.

In 1929 besloot Natuurmonumenten in actie te komen om één groot heideveld in Drenthe in bezit te krijgen. Nadat verschillende terreinen bekeken waren, kwamen Thijsse en zijn adviseurs tot de conclusie dat ze zich moesten richten op het Dwingelderveld. Dat was in hun ogen het meest karakteristieke Drentse heideveld.

In het najaar van 1929 startte Natuurmonumenten een inzamelingsactie om het deel van het veld dat Geuzingerveld genoemd werd, voor de vereniging aan te kopen: ‘Snel verdwijnen de uitgestrekte heidevelden in Nederland. Indien de Vereeniging niet ingrijpt, zal zij een zoo karakteristiek en oud landschapstype met alles wat er leeft en groeit, nimmer meer ni eigendom kunnen verwerven.’

Ondanks de economische crisis van dat moment waren enkele maanden later 2000 giften met in totaal 71 duizend gulden binnengekomen. Dat jaar werd de eerste 450 hectare Dwingelderveld aangekocht. Elders op het veld deed Staatsbosbeheer belangrijke aankopen, zoals het Lheebroekerzand met zijn prachtige jeneverbessen.

De eerste aankopen kwamen net op tijd, want niet lang daarna werd midden op het Dwingelderveld begonnen met het ontginnen van het Noordenveld. Zo’n tachtig jaar lang zou deze grote landbouwenclave het behoud en de ontwikkeling van het Dwingelderveld in de weg zitten. Om op het Noordenveld iets te kunnen verbouwen moest het gebied zo sterk ontwaterd worden dat de kostbare natte heidevelden rondom er sterk van te lijden hadden. Pas nadat in 2007 de laatste landbouwgrond op het Noordenveld was aangekocht, kon een groot project van start gaan om het Dwingelderveld voorgoed een stuk natter te maken.

Tegenwoordig bezitten Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer samen ongeveer 3800 hectare op het Dwingelderveld. Het geldt als het grootste natte heidegebied van West-Europa. Behalve Nationaal Park is het ook één van de veertien Drentse Natura 2000-gebieden. Het Dwingelderveld heeft natuur van Europese topklasse.