In iedere taal voorkomende taaluitingen, die kunnen bestaan uit vaste uitdrukkingen (Aj een akster wegstuurt kriej een bonte vogel weer (Weerdinge)), maar ook uit uitdrukkingen die gedeeltelijk kunnen variëren (Hij - of een ander persoon - verslit meer broeken as harsens (Hoogeveen)). Ze kunnen betrekking hebben op alle domeinen en perioden van het menselijk bestaan en komen voor als levenswijsheden of levenswaarheden.
Voorbeelden uit enkele plaatsen:
Geboorte: Aj onbespreuken wilt blieven moej niet geboren worden (Rolde);
Dood: As der een ekster mit een strospier op joen hof lop, dan komp er gauw een dode (Barger Oosterveld);
Geweten: Hij hef een geweten as een harmonika (Coevorden);
Dronkenschap: Da's een heel eer, zee de dronken kerel, toen ze hum op de ledder in hoes sleepten (Eext);
Haarsoort: Elzenholt en rood haor bint niet op goeie grond verbouwd (Balloo);
Gezeur: Hij zeurt hum gaeten in de sokken (Dwingeloo);
Gewoonte: Aj het mar gewoon zint, kuj wal met het gat in de hekel zitten (Sleen);
Armoede: Die de luuns liever sjouwt as het rad, et zich op de olde dag nog niet zat (Havelte);
Het weer: Flartsnei in de sliek/darde dag een harde diek (Geesbrug);
Twist: Die man en vrouwe èèt soep mit ongeneugen en eerpels mit ruzie (Elim).