Brede, platte, min of meer trapeziumvormige mand met een middellijn van ongeveer één meter, aan drie zijden voorzien van een opstaande rand, meestal vervaardigd van gevlochten stro en aan weerszijden voorzien van een handvat.
Een wan diende voor het verwijderen van kaf en ander lichte delen uit het gedorste graan. Nadat een gedorst mengsel van zaden, kaf en korte stroresten in de wan geschept was, werd dit in de buitenlucht met kracht omhoog geworpen. De wanner stond daarbij met de rug in de wind die de lichtste bestanddelen uit dit mengsel blies. Door de wan te schudden, kwamen vervolgens ook de grovere delen, als lege aren boven die dan met een ganzenvleugel van de wan werden gestreken. Een geoefende wanner kon zo met behulp van een wan, vervolgens ook kleinere en grotere graankorrels van elkaar scheiden, waarna de laatste de voorkeur hadden als zaaizaad voor een volgende oogst. Sinds het begin van de 18e eeuw is de wan uit oogpunt van arbeidsbesparing geleidelijk vervangen door de wanmolen.