(Zuidwolde 1881 - Paterswolde 1962) Onderwijzer en schrijver.

Werd onderwijzer in Veenoord en Den Haag. In Medemblik was hij waarnemend hoofd van de openbare mulo-school. Daarna keerde hij terug naar Drenthe. In Smilde was hij van 1922 tot en met 1941 hoofd van de ulo-school. Kort na de oprichting van het maandblad Drente leverde hij daaraan zijn eerste bijdragen. Vanaf augustus 1934 werd zijn naam als vast medewerker vermeld. Tot 1940 leverde hij vooral liedteksten, essays en dialectverhalen. Voorts trad hij op als voordrachtskunstenaar, die vooral op de bijeenkomsten van de Drentse verenigingen in Amsterdam, Den Haag en Utrecht populair was.

In 1928 schreef hij het lied Mijn Drenthe, dat al spoedig de status kreeg van officieus Drents volkslied. In 1939 debuteerde hij met de bundel De olde jager. Tijdens de oorlog werd hij correspondent van de Kultuurkamer. Als 'lezer' voor de afdeling Boekwezen van het DVK besliste hij mee over wat al dan niet publicabel was. Hjj publiceerde tijdens de bezetting in tal van gelijksgeschakelde bladen.

Na de oorlog zat hij gevangen tot 16 april 1947. De Ereraad voor de Letterkunde legde hem een publicatieverbod op tot 1 januari 1951. In 1953 meldde Uilenberg zich aan als lid van de Drentse Schrieverskring. Ook verscheen er weer werk van zijn hand. In 1955 won hij met zijn bijdrage De nieuwe burgemeester de tweede prijs in de literatuur-prijsvraag van de Provinciale Drentse en Asser Courant. In 1961 sloot hij zijn oeuvre af met het laatste deel van de trilogie Uit 't oude kabinet, waarin zijn jeugdherinneringen staan.