Ook: Eslating. Oudtijds het streng gereguleerde, collectief gebruik om het bouwland na de oogst van de gewassen te beweiden.
Het vee (oorspronkelijk zowel runderen, paarden als schapen) vond er zo een belangrijke aanvulling op het voor het overige zo karige rantsoen dat de wilde weide- en veldgronden boden door het vele onkruid dat na de oogst opschoot. Het bouwland onderging daarbij een zekere mate van bemesting als gevolg van de uitwerpselen die de beesten er achterlieten.
In de loop van de 18e en 19e eeuw is het gebruik van de stoppelweide sterk ingeperkt en bleef alleen bestaan in de vorm van de schapenvaalt, een systeem waarbij de dorpskudde op de es werd geweid op individuele espercelenbinnen een geheel van daartoe speciaal opgezette hekken. Al naar gelang zijn bezit aan waardelen (of delen daarvan) kreeg een boer één of meerdere nachten 'de hekken', zoals het werd uitgedrukt, waarbinnen de schapen dan overnachtten en er hun uitwerpselen achterlieten. In meer moderne tijd werd onder stoppelweide ook wel verstaan pas aangelegd grasland, dat onder dekvrucht was gezaaid en dat direct na de oogst van de dekvrucht gebruikt werd.