Organisatie

Staatsbosbeheer

Organisatie type: Natuurbeschermorganisatie

Datum:

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Kalb

Rijksdienst, opgericht in 1899, waaraan de bemoeienis van de Staat met de bebossing van stuifzanden en heidevelden toevertrouwd werd.

Was voorheen de bemoeienis met bos en woeste gronden een zaak van financieel opgeleide rentmeesters, het beheer en zeker de aanleg van nieuw bos vergde andere kennis. De oprichting had ook te maken met de veranderde tijdgeest, waarin 'woeste gronden' ten nutte konden worden gemaakt voor land- en bosbouw (mijnhout!) dankzij de kunstmest. In Drenthe waren woeste gronden volop aanwezig - in 1882 nog 146.000 ha.

De eerste bebossingen werden geleid vanuit Utrecht, waar het kantoor van 'den Inspecteur der Staatsboschen en Ontginningen' was gevestigd. Voor het uitvoeren der werkzaamheden werd het land verdeeld in houtvesterijen met een houtvester aan het hoofd, terzijde gestaan door enkele boswachters. In 1912 werd de houtvesterij Assen ingesteld, in 1928 de houtvesterij Emmen. Tot omstreeks 1920 werden er vooral stuifzanden aangekocht en succesvol bebost met Grove den en Oostenrijkse den, zoals bij Dwingeloo (1906), Odoorn (1911), Emmen (1918) en Appelscha. In latere jaren vooral heidevelden. Daaruit ontstonden achtereenvolgens de boswachterijen Dwingeloo, Odoorn, Emmen, Gieten, Gees, (Hardenberg en Sellingen), Schoonloo, Smilde, Grolloo, Sleenerzand, Borger, Hooghalen, Zeijen, Ruinen, Schipborg, Norg en Vledderveld.

Al in 1916 werden er werklozen ingeschakeld bij het ontginnen en bebossen. Vooral na 1922 is de inzet van werklozen van doorslaggevende betekenis geweest voor de snelle uitbreiding van het bosareaal. De slechte werkgelegenheidssituatie was een nationaal probleem. De overheid ontwikkelde en financierde grote werkgelegenheidsprojecten. Spitten van heidegrond werd daarvan een belangrijk onderdeel en leverde nieuwe landbouwgrond en bosgrond op. Het bosareaal groeide van ca. 9000 ha in 1900 naar 24.000 ha in 1970. Ook na bebossing leverde de verzorging en exploitatie van het bos nog vele handen werk. Met name in de wintermaanden werden tot ver in de jaren '50 van de 20e eeuw seizoenarbeiders te werk gesteld.

Daaraan kwam rond 1960 een einde. Er werd anders gedacht over arbeidsverhoudingen en bovendien werd boswerk werk voor vakarbeiders. Staatsbosbeheer ging over tot het in vaste dienst nemen van bosarbeiders. Aandacht voor arbeidsrationalisatie nam sterk toe en vroeg om efficiënte inzet van machines en mensen. Er werd dan ook veel aandacht besteed aan de vakopleiding.

De rationalisatie had ook effect op de wijze van bosbehandeling in een groot deel van de Staatsbossen. In alle gevallen was het bos gemengd aangelegd: loofbomen en naaldbomen door elkaar, waarbij de loofbomen in veel gevallen de sneller groeiende naaldboomsoorten moesten helpen ('als hulpboomsoort'). Hun aanwezigheid werd nu als lastig ervaren en ze werden daarom verwijderd. Tot in de jaren '70 zijn zo veel eiken, Amerikaanse eiken en berken uit het bos gekapt. Na de stormen van 1972 en 1973 veranderde het denken over bosbeheer en wordt gericht op stabiliteit en duurzaamheid. In essentie komt dat erop neer, dat veel kleinschaliger wordt gewerkt en dat mengingen worden hersteld en uitgebreid.

Er zijn voorts twee ontwikkelingen van belang, die zich de laatste 30-40 jaar hebben voorgedaan. Dat betreft de sterke ontwikkeling van de recreatiefunctie van de Drentse bossen. Daarvoor zijn veel voorzieningen getroffen, die deels ook weer met werkgelegenheidsgelden werden betaald: wandelpaden, speelvelden, picknickterreintjes, recreatiewegen, ruiterpaden, zelfs een hindernisbaan voor paarden (bij Gieten), spartelvijvers, schuilhutten, Melkwegpad en Bospad in Hooghalen, Schilderspad in Orvelte, informatiecentra in Borger, Exloo, Dwingeloo; rondleidingen met de boswachter. Door deze voorzieningen dragen deze bossen in belangrijke mate bij aan de grote betekenis van Drenthe als aangenaam gebied om er recreatief te verblijven. Ze zijn daarmee van grote sociaal-economische betekenis.

Een tweede aspect is de verschuiving in uitvoering van boswerkzaamheden gedurende de laatste 20 jaar. Steeds meer werk in de bossen wordt door aannemers uitgevoerd waar dat voordien door eigen personeel gebeurde. Vrijwel alle vellingswerk gebeurt door ondernemers, die daarvoor ook de nodige apparatuur hebben aangeschaft. De grootschalige ontginning van heidevelden in het hele land, maar vooral in Drenthe, Brabant en Limburg, verontrustte de natuurbeschermers. Daarom werd in 1928 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw de Commissie Wevers ingesteld, die de directeur Staatsbosbeheer adviseerde over de natuurterreinen, die bij bebossing moesten worden gespaard. Zodoende zijn in veel bosgebieden talloze heidevelden, veentjes en enkele stuifzandgebieden gespaard gebleven. De commissie Wevers werd de voorloper van de Natuurwetenschappelijke Commissie (NWC) van de Natuurbeschermings Raad, een belangrijk adviesorgaan, dat veel heeft gedaan voor het behoud van natuur en landschap in ontginningsprojecten en ruilverkavelingen. Na 1928 (Voorlopige Natuurbeschermings Wet) kreeg Staatsbosbeheer de opdracht om alle natuur- en landschapsschoon in Nederland te inventariseren. Deze inventarisaties werden vervolgens gebruikt bij de werkverschaffingsplannen, waterstaatswerken en ruilverkavelingen.

Vanwege kennis van beplantingen werd Staatsbosbeheer om advies gevraagd bij aanleg van wegen en kanalen. Daaruit ontwikkelde zich de afdeling Landschapsverzorging (1947), vooral na de oorlog in de wederopbouwtijd en na 1954, toen landschapsplannen verplicht onderdeel bij ruilverkavelingen werden. Ook de natuurbeschermingtaak ontwikkelde zich sterk, in 1957 kwamen er in elke provincie Natuurbeschermingsconsulenten. Daarmee kwam ing. H.W. de Vroome naar Drenthe, die dit werk combineerde met zijn werk als landschapsarchitect, werkzaamheden, die hij al tijdens de oorlogsjaren vanuit Utrecht verrichtte. In 1966 kwam er in elke provincie een Consulentschap Landschapsbouw. In de planologische bescherming van natuur en landschap in streek- en bestemmingsplannen werd veel energie gestopt. Memorabel zijn de inspanningen om het Stroomdallandschap de Drentsche Aa planologische bescherming te bieden, hetgeen uiteindelijk resulteerde in een facetstreekplan In 1981 werd het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM) opgeheven en ging de beleidsverantwoordelijkheid voor natuur en recreatie over naar het Ministerie van Landbouw. Dat leidde ook bij Staatsbosbeheer tot wijzigingen, waarbij in 1985 de onderdelen bosbouw en natuurbehoud werden samengevoegd tot terreinbeheer. Daarmee werden de houtvesterijen en consulentschappen opgeheven. De integratie werkte positief uit; met name het ecologisch denken kreeg ermee een sterke impuls.

Om politieke redenen volgde in 1988 weer een reorganisatie, waarbij Staatsbosbeheer zich nog uitsluitend als terreinbeheerder mag gaan opstellen. Alle bemoeienis met landschap en natuurbescherming buiten de eigen terreinen moet aan anderen worden overgelaten. De rijksoverheid trok zich vanwege de grote decentralisatie operatie uit die taken terug; die gingen over naar de provincie. Tussen 1988 en 1997 was Staatsbosbeheer in Drenthe aanwezig met twee regionale apparaten: regio Drenthe- Noord met kantoor in Assen en Regio Drenthe-Zuid met kantoor in Pesse. In deze jaren kreeg vooral het verder uitbouwen van de recreatiefunctie naar meer beleven in de natuur veel aandacht (Schilderspad Orvelte, Boomkroonpad). In 1997 kreeg de voorlopig laatste reorganisatie zijn beslag, die verband hield met de nieuwe wettelijk status van Staatsbosbeheer per 1 januari 1998 als Zelfstandig Bestuurs Orgaan op grond van de Wet op de Zelfstandige Bestuursorganen. (ZBO). Daarmee komt de dienst op afstand te staan van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) is de Raad van Toezicht het orgaan waaraan de directeur Staatsbosbeheer verantwoording aflegt. Bij deze verzelfstandiging kreeg Staatsbosbeheer nadrukkelijk de opdracht mee om veel meer dan voorheen het publiek te betrekken bij zijn werkzaamheden en ook meer eigen opinies te geven. In Drenthe leidde dit tot een schaalvergroting, waarbij de terreinen van Groningen en Drenthe in een nieuwe regio Groningen-Drenthe werden onder-gebracht. Twee grenscorrecties zijn daarbij doorgevoerd het Lauwersmeergebied ging over naar de regio Fryslân en Appelscha ging naar Groningen Drenthe. Het regio-kantoor bleef voor Assen behouden en huist nu met ca 50 personen in het historische pand Dr. Nassaulaan 5, de Latijnse school uit 1824.

Door een reorganisatie in 2005 raakte Assen - na 93 jaar - de kantoorhuisvesting van het Staatsbosbeheer kwijt. De regio's Groningen-Drenthe en Friesland zijn samengevoegd tot de nieuwe regio Noord. De regiodirecteur en zijn bureaus Bedrijfsvoering en Ontwikkeling&Beheer houden sinds 2005 kantoor in de stad Groningen. Deze nieuwe regio telt acht districten, waarvan er vier in Drenthe zijn gelegen, deels de provinciegrenzen overschrijdend. De regio Noord is verantwoordelijk voor het beheer van ca. 84.000 ha bos- en natuurterrein, waarvan er ca. 42.000 in de provincie Drenthe ligt. 

Literatuur

  • Lit.: J. Buis en J.P. Verkaik, Staatsbosbeheer, 100 jaar werken aan groen Nederland (Driebergen 1999)
  • J. Kalb en R. Sinke, 'De bossen van midden- en zuidoost-Drenthe', in: Van Rottum tot Reest, natuurgebieden in Groningen en Drenthe (Assen 1999).