Begrip

Schippersgilden

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Kerkmeijer
Schippersgilde schild - Bron: Noordelijk scheepvaartmuseum
Alle rechten voorbehouden

Drenthe heeft vanaf de 16e tot in de 18e eeuw een aantal schippersgilden gekend die alle in Meppel en Gasselternijveen gevestigd waren.

De eerste kennismaking van de Drenten met een schippersgilde dateerde echter al uit 1403, toen in Groningen het schuitenschuiversgilde werd opgericht. Dit gilde werd belast met het onderhoud van de Oostermoersche Vaart en verkreeg daardoor een vervoersmonopolie op deze vaarweg. In 1667 werd dit monopolie opgeheven en ging het onderhoud van de vaart over op de gezamenlijke veengenoten. Het schuitenschuiversgilde bleef echter nog tot 1795 bestaan. In Meppel was al in 1566 een schippersgilde. Rond 1607 waren ca. 150 Meppeler schippers lid van dit gilde. De leden voeren allemaal met potschepen. Om lid te kunnen worden moest je in Meppel wonen en acht goudguldens betalen. Aan het hoofd van het Meppeler schippersgilde stonden acht gildemeesters die twee jaar aanbleven. De leden van het gilde waren verplicht elkaar te helpen en eventuele kosten die hiervoor werden gemaakt konden bij de gildekas worden gedeclareerd. Bij overlijden van een gildelid waren alle schippers op de begrafenis aanwezig.

Tussen 1676-1678 werden door de Meppeler zilversmid Gerrit Lankhorst vier zilveren begrafenisschilden voor het schippersgilde vervaardigd. Als een gildebroeder overleed, was zijn baar afgedekt met een zwart kleed en boven op de kist lag één van de schilden. Op verzoek mag de Meppeler afdeling van de Koninklijke Schippers Vereniging Schuttevaer heden ten dage nog steeds over deze schilden beschikken. Het laatst werden deze schilden gebruikt in 1881 bij de begrafenis van Willem Jan Schuttevaer, oprichter van de vereniging.

Het gilde schreef nauwkeurig voor hoe vaak er door de leden met turf mocht worden gevaren. Potten van 2 last en groter mochten maar eenmaal per veertien dagen turf halen en wegbrengen. Potten die kleiner waren dan 1,5 last mochten eenmaal per acht dagen turf vervoeren. Het was de schippers verboden om tussen Sint-Catherina (25 november) en Maria Lichtmis (2 februari) met turf te varen. In 1686 splitste het Meppeler schippersgilde zich in een groot- of veerschippersgilde en een kleinschippersgilde. De grootschippers voeren met zeewaardige potschepen van Zwartsluis naar Amsterdam, Zwolle en Kampen en vervoerden turf en koopmansgoederen. De kleinschippers verzorgde met kleine potschepen en pramen het vervoer van turf en goederen van Meppel naar Zwartsluis waar alles werd overgeladen in de grote potschepen. In 1709 splitste het kleinschippersgilde zich in een gilde van geboeide praamschippers en een gilde van ongeboeide praamschippers. De geboeide praamschippers voeren met zeewaardige pramen met hoge boeisels buiten de sluis. Zij voeren, net als eerder de grootschippers met potschepen, over de Zuiderzee en naar de IJsselsteden. De ongeboeide praamschippers voeren met pramen waarvan het boeisel afneembaar was en transporteerden turf van de Drentse veengebieden naar Zwartsluis. Rond 1745 verenigde de gilden van de geboeide en van de ongeboeide praamschippers zich weer in één kleinschippersgilde omdat het onderscheid tussen beide gilden was vervaagd. Zo waren veel ongeboeid praamschippers inmiddels ook buiten de provincie gaan varen. In de loop van de 18e eeuw nam het aantal gilde-leden van het groot- en kleinschippersgilde langzaam af. Er is verondersteld dat veel schippers vanwege de strakke gildebepalingen verhuisden naar Hoogeveen waar geen gilde was en waar belastingvrijheid voor inwoners was gegarandeerd.

Rond 1800 was het aantal schippers uit Hoogeveen groter dan dat uit Meppel (zie: Schipperij).

Op 1 januari 1723 werd in Gasselternijveen een schippersgilde opgericht. Het doel van dit gilde was onderlinge hulp en het verzekeren van de snabbeschuiten (snabbe) van hun leden tegen schipbreuk. In 1733 waren tenminste achttien schippers lid. Rond 1800 was het aantal schippers in Gasselternijveen gegroeid tot 53. In 1795 werden de gilden opgeheven. Veel schippersgilden werden opgevolgd door compacten, verenigingen of maatschappijen waarbij het gesloten, monopolistische karakter van de oude gilden was verdwenen. De nieuwe schippersorganisaties in de 19e eeuw waren qua doelstelling nauw aan elkaar verwant en hielden zich bezig met het verlenen van onderlinge steun aan de leden, verzekering en scheepsfinanciering. 

Literatuur

  • Lit.: G.A. Coert, 'Het schuitenschuiversgilde en de vrije vaart naar de Oostermoerse venen', in: P. Brood e.a. (red.), Vergezichten op Drenthe. Opstellen over Drentse geschiedenis (Meppel 1983)
  • E.L. Boezen en L.L. Jager-s-ma, 'De economische ontwikkeling van Meppel van 1600 tot 1970', in: Gerding, Geschiedenis Meppel
  • A. Brouwer e.a., Parenteel Salomons 1650-1999. Een geslacht van verveners, schippers en landbouwers afkomstig uit Gasselternijveen II (Zeist/Emmen 1999).