Toplocatie
Alle rechten voorbehouden

Van Gogh - omgeving Hoogeveen

Veenontginning, woeste gronden en heidevelden

Toen Van Gogh in Hoogeveen verbleef, trok hij er regelmatig op uit in de omgeving. Het landschap dat hij hier zag was gevormd door grootschalige turfwinning, die rond het einde van de negentiende eeuw werd
beëindigd. De meeste woningen waren gesitueerd langs de kanalen. Haaks op die kanalen was het land verdeeld in smalle lange stroken die verbonden werden door wijken (waterwegen), met daartussen sloten. De percelen tussen de wijken en sloten bestonden uit weilanden met hier en daar akkers en bosjes.

Hoogeveen ontwikkelde zich tot de grootste plaats van Drenthe. Ten noorden van het dorp lagen de  buurtschappen Stuifzand en Zwartschaap.Het vrij meanderende Oude Diep kronkelde door het landschap tussen Fluitenberg en Hoogeveen en mondde uit in de Hoogeveense Vaart. Vanuit de dorpen Pesse, Hoogeveen en Stuifzand liepen diverse zandwegen door de heide. De essen rond  de dorpen, de madelanden in de beekdalen en de hoger gelegen ‘woeste gronden’ waren nog van elkaar te onderscheiden. Het Pesserveld
was een woest landschap met uitgestrekte open heidevelden met natte en droge heide, vennen en zandheuvels. Op het heideveld lagen vennen en plassen, zoals de Boerenveensche Plassen (nog steeds aanwezig) en het Zwarte Water.

Hutten op de heide
Van Gogh schreef een paar dagen na zijn aankomst in Hoogeveen aan Theo: ‘Nu ik eenige dagen hier reeds ben geweest en veel
rondgeloopen in verschillende rigtingen, kan ik U meer mededeelen omtrent de streek waar ik ben aangeland. Ik voeg hierbij een krabbeltje naar mijne eerste geschilderde studie uit deze buurt, eene hut op de heide. Een hut geheel uit plaggen en stokken slechts gemaakt. Van die soort heb ik er een stuk of 6 ook van binnen gezien en zullen meer studies van komen.’ Het ‘krabbeltje’ en de studie van de hut zijn niet meer bekend.

Turfschuiten, schaapskooien en ‘superbe’ figuren
Van Gogh zag turfschuiten die door mannen, vrouwen, kinderen en paarden getrokken werden. Hij beschreef een waterweg door de heide, zag moerassige weides die hem aan het werk van Théodore Rousseau (1812-1867) herinnerden en schreef herhaaldelijk dat hij de heide ‘rijk’ vond.Hij stuurde er meerdere studies van naar Theo. Een van die studies betreft mogelijk het schilderij Hutten uit de collectie van het Van Gogh Museum (zie afbeelding). Van Gogh schreef over schaapskooien en herders ‘die mooier waren dan de Brabantsche’. Die schaapskooien kwamen bij bijna alle boerderijen in de omgeving voor. Schapen waren onlosmakelijk verbonden met
de agrarische bedrijfsvoering, met name in de esdorpen van Drenthe. Ze zorgden niet alleen voor vlees en wol, maar leverden ook de mest die nodig was om de akkers op de zandgronden vruchtbaar te maken. In de plaatsen Stuifzand en Zwartschaap maakte Van Gogh een voorval mee dat hij het beschrijven waard vond, om zijn broer ‘een staaltje te geven van het echte van deze streek’: ‘Terwijl ik die hut zat te schilderen kwamen er twee schapen en een geit die op het dak van dit woonhuis begonnen te grazen. De geit klom op den
nok en keek den schoorsteen in. De vrouw die iets op het dak hoorde, schoot naar buiten en slingerde haar bezem naar de geit voornoemd, welke als een gems naar beneden sprong.’ Van Gogh vond de mensen die hij tegenkwam ‘superbe’ en ‘treffend door een expressie van soberheid.’ Hij was blij dat de mannen korte broeken droegen, want die lieten de vorm van het been goed uitkomen en maakten de bewegingen meer expressief. Het viel hem wel op dat veel figuren iets mankeerden: ‘gezond is het niet precies hier, geloof ik – misschien wegens vuil drinkwater.– ik heb eenige meisjes van denk ik 17 jaar of jonger nog gezien die iets heel moois en jeugdigs hadden, ook in gelaatstrekken, maar meestal is het vroeg reeds fané. Doch dit neemt de groote, nobele tournure van ’t figuur niet weg, welke sommigen hebben die digt bij gezien zeer verwelkt blijken.’ 

Studies in kleur en vorm
Van Gogh was onder de indruk van het contrast tussen het dorp Hoogeveen en de oorspronkelijkheid van de directe omgeving, met de plaggenhutten, schaapsherders en de ovens in de tuinen. ‘Mooi is het hier alles, waar men ook gaat. De heide is veel uitgestrekter dan de Brabantsche, bij Zundert of Etten althans – ietwat monotoon als het middag is & de zon schijnt vooral, doch juist ook dat effekt, ’twelk ik vruchteloos een paar maal reeds toch heb willen schilderen, zou ik niet willen missen.’ Kleurrijk beschreef hij de ‘roode zon tusschen de berkjes die op een moerassig weiland staan waar de witte avonddamp uit opstijgt, waarboven men een blaauwgrijzen horizon lijn van geboomte met een paar daken nog ziet.’ Van Gogh maakte er een studie van, net als van de heide. Hij maakte studies in aquarel, maar ook met de pen omdat hij daarmee meer in detail kon treden. Hij zou voor elk schilderij twee studies moeten maken, schreef hij: één getekend, ‘voor ’t in elkaar zitten der dingen’, en één in aquarel, om de kleuren te bepalen. Hoe langer Van Gogh in de omgeving van Hoogeveen verbleef, hoe meer het hem beviel: ‘ik vind het hier hoe langer hoe mooier & zal wel van ’t begin af er op werken hier te blijven in de streek’, schreef hij op 24 september. Toch verbreedde hij kort hierna zijn horizon, want acht dagen later
zou hij Hoogeveen achter zich laten en naar Nieuw-Amsterdam/Veenoord vertrekken.