Laatste dag van het jaar, 31 december.
Voor oudejaarsdag moest vroeger van alles in huis worden gehaald. Tegenover de 'neijaorswinners' (zie: Nieuwjaar) mocht geen gek figuur worden geslagen. In de eerste plaats moesten er grote stapels nieuwjaarskoeken ('jaorskoeken') worden gebakken, ook wel 'rollegies' en 'knieperties'. Over en weer werden de ijzers om te bakken geleend. Dit bakken was mannenwerk. Rollegies waren jaorskoeken die om een enigszins taps toelopend stokje werden gerold. De jaorskoeken werden op stapels van twintig (= een stiege) gelegd. Dat telde gemakkelijk.
Soms werden ook 'spekdikken' gebakken. Het beslag hiervoor was iets dikker. Er kwamen twee plakjes worst en een plakje spek in zo'n jaorskoek. Het beslag voor knieperties was ook dikker; het werd als een balletje in het ijzer gelegd. De oude jaorskoekenijzers zijn een prachtig stukje siersmeedkunst. Ze waren vaak een huwelijksgeschenk. In het ene blad zien we vaak de initialen van de eigenaar, in het andere het jaartal van vervaardiging, een ruitjesversiering en bijv. een haan, vogels of bloemen.
De huisvrouw moest voor oudejaar een behoorlijke voorraad koek (oude wijvenkoek) inslaan. De man moest zorgen voor de nodige jenever en voor voldoende kruit voor de pistolen en geweren om het oude jaar uit, en het nieuwe jaar in te schieten. 's Nachts hield de plaatselijke jeugd zich bezig met het 'slepen', het verplaatsen van onbeheerd buiten staande roerende goederen naar liefst moeilijk bereikbare plaatsen. Ook was het oudejaarsdag gebruikelijk, dat de verhuur van kerkbanken plaats had.