Begrip

Oostermoerse Veenmarken

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

M.A.W. Gerding

Verband van negen Drentse veenmarken waarmee door de stad Groningen in 1817 het Convenant gesloten werd over het gebruik van het Stadskanaal. De Oostermoerse venen behoorden oorspronkelijk tot de dorpsgebieden van de dorpen die in de kerspelen Zuidlaren, Anloo, Gieten, Gasselte, Borger en Odoorn gelegen waren en ontlenen hun naam aan die betreffende dorpen.

Van noord naar zuid wordt er gesproken van het Zuidlaarder-, Anner-, Gieter-, Bonner-, Gasselterboer-, Gas-selternij-, Drouwener-, Buiner-, Exloër- en Valtherveen. De onderlinge grenzen tussen deze venen, die één groot complex vormden, waren redelijk onomstreden. Anders was dat met de oostgrens van dit veengebied. Lang is onduidelijk geweest waar precies de grens tussen Drenthe en Groningen getrokken moest worden. In de 17e eeuw heeft de landmeter Johan Sems daartoe een voorstel gedaan, maar pas in 1817 is de grens met de nodige wijzigingen definitief geworden. De veenmarken omvatten toen 14.000 ha.

Sinds 1762 heeft een aantal van de veenmarken zich aaneengesloten tot de Veengenoten van Eext tot Valthe ingesloten om gezamenlijk met de stad Groningen te onderhandelen over de aansluiting van de veengebieden op het Stadskanaal. In 1855 is dit lichaam omgevormd tot het veenschap De Oostermoerse en Zuidenveldse venen waaruit in 1890 een achttal zelfstandige waterschappen ontstond. Bij het Convenant werd bepaald dat de Drentse veenmarken voor iedere dagwerk turf f 1,10 aan de stad moesten betalen voor het gebruiksrecht van het Stadskanaal. Bijna honderd jaar lang is sprake geweest van een jaarlijkse productie van meer dan 10.000 dagwerken. Daarmee was het verreweg het grootste productiegebied waarmee de stad Groningen relaties onderhield.

De periode tot de jaren 1840 kan beschouwd worden als een aanloopfase waarin de eerste van de veenmarken op het Stadskanaal werden aangesloten, na 1920 zette de definitieve neergang in. In totaal werden er tussen 1818 en 1950 1.727.836 dagwerken turf langs het Stadskanaal afgevoerd. De piek lag tussen de jaren 1870-1890 met ongeveer 20.000 dagwerken per jaar. Tot 1880 was er sprake van een voortdurende stijging. Deze was een gevolg van het tot volle ontwikkeling komen van de diverse onderscheiden veenmarken al naar gelang zij van noord naar zuid aangesloten werden op het Stadskanaal. Omstreeks 1860 waren alle in vol bedrijf, hoewel de noordelijkste veenmarken van Eext en vooral Gieten al duidelijk op hun retour waren en de zuidelijkste, Exlo en Valthe, nog in opkomst. De vijf noordelijke veenmarken namen 18% van de productie voor hun rekening, de beide veengebieden in de gemeente Borger een kwart, terwijl 57% uit de gemeente Odoorn afkomstig was. In Odoorn lag 50% van het grondgebied van de veenmarken, in Borger 28% en in de overige vijf marken 22%. [M.A.W. Gerding]