Benaming voor het gewone handgevormde aardewerk dat gedurende de Volle Middeleeuwen in ieder huishouden voor het koken gebruikt werd. De meest karakteristieke vorm, een bolle pot zonder pootjes, is naamgevend voor de aardewerksoort.
De kogelpot ontwikkelde zich in de loop van de 9e eeuw uit meer eivormige voorlopers met een afgeplatte bodem. Het vroege kogelpotaardewerk is nog betrekkelijk dikwandig en heeft vrij simpele S-vormige randprofielen. In de loop van de Middeleeuwen werd het aardewerk steeds dunwandiger en het randprofiel steeds complexer, waarbij met name de ontwikkeling van een dekselgeul van belang is.
Had de kogelpot aanvankelijk een soort monopoliepositie, vanaf de 12e/13e eeuw werden ook andere vormen zoals koekenpannetjes met holle steel in hetzelfde aardewerk uitgevoerd. In de steden is de vervaardiging van kogelpotaardewerk te vervolgen tot in de vroege 14e eeuw, op het platteland nog tot wel een eeuw later. De concurrentie van andere aardewerksoorten, zowel lokaal vervaardigd als geïmporteerd, blijkt uit de imitatie van elementen en complete aardewerkvormen daarvan in kogelpotaardewerk. Zo zien we in de 14e eeuw zowel kogelpotten met standringen, pootjes, tuitjes en oppervlakteversiering verschijnen als ook schalen en vuurklokken.
Uit Drenthe kennen we omvangrijke complexen kogelpotaardewerk van de grotere opgravingen van agrarische nederzettingen als bijv. Gasselte. Veel opmerkelijker is de hoeveelheid kogelpotaardewerk op de veenterpjes in Noord-Drenthe. Deze is per m2 vele malen groter en is te interpreteren in het licht van de ambachtelijke activiteiten die daar hebben plaats gevonden.