Huis van een zekere waarde dat al eerder als zaalstede of havezate was erkend en van schatting was vrijgesteld.
Het bezit van een havezate was een van de voorwaarden voor toelating tot de Ridderschap van Drenthe. Deze Ridderschap vormde vanaf 1603, naast de Eigenerfden, een van de twee standen in de Staten van Drenthe. Voor toelating tot de Ridderschap moest men van adel zijn, een havezate bezitten en er ook in wonen. De edelman moest zelf erkenning van zijn huis als havezate aanvragen.
In 1646 kwam een lijst van achttien erkende havezaten tot stand: de Klencke, Havixhorst, Vledderinge, Echten, Oldenhave, Ansen, Rheebruggen, Oldengaerde, Batinge, Entinge, Terheijl, Mensinge, Peize, Eelde, Oosterbroek en Ter Borch. Later werd de lijst nog uitgebreid met Dunningen en Westrup.
Voor de waardering van de havezaten gebruikte men een lijst uit 1644, opgemaakt ten behoeve van de in te voeren grondschatting. In 1698 werd bepaald dat het recht van havezate niet op een ander huis verlegd kon worden. Deze regel werd echter vaak overtreden. In 1795 kwam een einde aan het staatsrechtelijk begrip havezate. Van de oorspronkelijke havezaten bestaan nog de Klencke, Echten, Oldengaerde, Mensinge en Havixhorst.