Begrip

Drents district

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Dijkstra

Naam voor één van de floradistricten waarin Nederland is verdeeld.

De verschillen in bodem, fysische geografie en klimaat in Nederland zijn van invloed op de verspreiding van plantensoorten en vegetatietypen. Aan de hand van verschillen en overeenkomsten in, en mate van voorkomen van, plantensoorten, onderscheidt men in Nederland veertien floradistricten.

De hogere zandgronden van het zuiden, midden, oosten en noorden van Nederland zijn opgedeeld in vijf zogenaamde pleistocene districten. Drenthe en de aangrenzende zandgronden in de provincies Groningen, Overijssel, Friesland en een stukje Duitsland vormen het Drents district. Het Drents district heeft veel plantensoorten gemeen met de andere pleistocene districten. Kenmerkend voor deze districten is vooral het voorkomen van plantensoorten van heiden, hoogvenen en voedselarme bossen.

Samenhangend met de relatief koele en sombere zomers en de relatief koude winters komen in het Drents district echter meer plantensoorten voor met een overwegend noordelijke verspreiding. In totaal gaat het om 27 noordelijke plantensoorten. Sommige, zoals de Zweedse kornoelje, komen in Nederland uitsluitend in het Drents district voor. Andere, zoals de Zevenster, komen ook wel in de andere districten voor, maar vormt het Drents district het belangrijkste bolwerk.

Kenmerkende soorten voor het Drents district zijn verder ondermeer Noordse zegge, Kraaihei, Eenarig wollegras, Draadrus, Kleine veenbes, Laurierwilg, Rode bosbes en Valkruid. Gewone dophei is wellicht de Drentse plant bij uitstek. Natte heidevegetaties bestaande uit Gewone dophei komen nergens ter wereld zo goed ontwikkeld en op uitgebreide schaal voor als in het Drents district. Het Dwingelderveld is tegenwoordig het grootste natte heideveld van het vasteland van Europa. Ook de grootste oppervlakten 'vlakke hoogvenen' lagen in het Drents district. Daarvan is weinig over. Door een wat afwijkende flora worden de hoogveenontginningen onderscheiden als een Veenkoloniaal subdistrict van het Drents district.

Historiografie

De oudste vermeldingen van plantensoorten in Drenthe stammen uit de 14e eeuw en zijn vanaf die tijd te vinden in oude rechtsbronnen. In 1577 stelden bijvoorbeeld de boeren van Eext een verordening op om te voorkomen dat de Deventer bloem, een dialectnaam voor gele ganzenbloem Chrysanthemum segetum, zich op hun grondgebied zou vestigen. In 1600 vond de Groninger apotheker Dortman in de buurt van Norg een destijds onbekende plantensoort, de naar hem genoemde Waterlobelia Lobelia dortmanna.

De eerste vermelding van een Drentse plantensoort in een wetenschappelijk botanisch werk is te vinden bij Clussius (1611). Hij vermeldt het voorkomen van bokjessteenbreek Saxifraga tridactylites en parnassia Parnassia palustris in het Graafschap Drenthe.

In 1825 verscheen een 'Proeve van een naamlijst welke in de Provincie Groningen gevonden worden' (Stratingh, 1825). Daarin zijn ook enkele opmerkingen te vinden over het voorkomen van plantensoorten in de kop van Drenthe. Verder verscheen in 1841 een naamlijst van in Drenthe voorkomende heesters (Picardt). Daarna werd Drenthe in de 19e eeuw nog enkele keren door floristen bezocht en verschenen artikelen over de roggelelie (Dozy, 1856) en het voorkomen van plantensoorten in het oostelijk en zuidoostelijk deel van Drenthe (Sande Lacoste & Suringar, 1860). Ook in de geschriften van Harm Tiesing over de landbouw in Drenthe in de periode 1830-1930 worden regelmatig plantensoorten genoemd.

In 1902 werd begonnen met het in kaart brengen van de Nederlandse flora. Daartoe werd de topografische kaart van Nederland verdeeld in hokken van 5 x 4.2 kilometer (uurhokken) en werd genoteerd welke plantensoorten binnen een dergelijk hok voorkwamen. Pas in 1950 werden de werkzaamheden afgerond. Tevens was het een begin van een tweede inventarisatieronde die liep tot 1980. De uiteindelijke resultaten zijn te vinden in de drie delen van de Atlas van de Nederlandse Flora (Mennema e.a. 1980,1985; Van der Meijden e.a. 1986). Daarin staan verspreidingskaartjes van plantensoorten in Nederland (inclusief Drenthe) voor de periode vóór 1950 en de periode 1950-1980.

In het begin van de 20e eeuw verschenen er verder een artikel over Noord-Drenthe (Heimans, 1916) en een proefschrift over de flora en fauna van het Zuidlaardermeer (Havinga, 1919). Ook Clason (1928, 1929) schreef enkele artikelen over het Zuidlaardermeer. Wasscher publiceerde in 1941 een artikel over de akkerkruidflora van Noord-Drenthe. Enkele Drentse akkerkruidopnamen zijn ook te vinden in Kruseman & Vlieger (1940). In 1941 verscheen er een rapportje met daarin een aantal opnamen van half- natuurlijke graslanden in Noord-Drenthe. Daarnaast zijn artikelen te noemen over de Havelterberg (Waterbolk 1947, 1948; Meijer 1948; Hermanns 1963.) en Eexterveld (Rasch, 1963). Wat de Drentse beekdalen betreft, zijn de publicaties van Diemont (1940), Van Andel (1945) en Schimmel (1955) het vermelden waard.

In 1968 publiceerden Westhof & Barkman een belangrijk artikel over het Drents district. Wat het onderzoek betreft naar de Drentse flora en vegetatie verder aangaat, kan men niet heen zonder de namen te noemen van W. Beijerinck en J.J. Barkman. Beiden waren verbonden aan het in 1998 gesloten Biologisch Station Wijster van de Landbouw Universiteit Wageningen. Verder deed en doet het Laboratorium van Plantenoecologie van de Rijksuniversiteit Groningen veel onderzoek in met name het stroomdalgebied van de Drentsche Aa en verschenen daarover de nodige publicaties (ondermeer Grootjans 1985; Everts & de Vries 1991).

In 1981 werd de Werkgroep Florakartering Drenthe opgericht. De resultaten van de activiteiten van deze werkgroep zijn terug te vinden in het in 1999 verschenen monumentale naslagwerk de Atlas van Drentse Flora. In die Atlas staat niet alleen de verspreiding van plantensoorten in Drenthe op een schaalniveau van 1 x 1 kilometer maar wordt ook aandacht besteed aan tal van andere zaken met betrekking tot de flora in Drenthe zoals plantengeografische positie van Drenthe, invloed van de bodem, klimaat en mens op de flora van Drenthe, voor- en achteruitgang van plantensoorten, dialectnamen en het gebruik van planten door de Drentse bevolking. Zie ook: Drentse plantennamen.