Begrip

Drenthe, prehistorie

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Landschap en prehistorische bewoning

Het relief in Drenthe wordt voor een groot deel bepaald door het Drents plateau, dat vaak vergeleken wordt met een omgekeerd soepbord: een hoog gelegen centraal deel dat afwatert naar de zijden. Het centrale deel wordt in het oosten gekenmerkt door de parallel noordwest-zuidoost georiënteerde Hondsrug en de rug van Sleen/Rolde, en in het zuid- en noordwesten door lagere zuidwest-noordoost lopende ruggen.

Bodem en reliëf van het plateau zijn gevormd in het Pleistoceen, een geologisch tijdvak waarin warme en koude klimaatsperioden elkaar afwisselden. Tijdens de ijstijden werd een ondergrond van zand en grind gevormd en op sommige plaatsen van potklei en later keileem, een compact mengsel van rots, grind, zand en klei. Tijdens de laatste ijstijd is daaroverheen een laag dekzand afgezet. Tijdens de volgende geologische periode, het Holoceen, dat 16.000 jaar geleden begon, werd het klimaat warmer en vochtiger, waardoor de ijskap smolt en de zeespiegel en het grondwater stegen. Mede daardoor ontwikkelde het plateau zich tot een zeer bosrijk landschap. Langs de randen van het plateau waar het water in de laagten slecht weg kon, ontwikkelde zich op grote schaal veen (zie: Veenvorming), dat tot grote complexen van veelal vele meters dikte uit kon dijen.

Drenthe kent een lange bewoningsgeschiedenis. De oudste vondsten die duiden op menselijke activiteiten gaan vermoedelijk terug tot 120.000 jaar geleden, tot voor het begin van de laatste ijstijd (Weichselien). Het gaat om vuistbijlen van jagers uit het Midden-Paleolithicum. Zij maakten jacht op o.a. mammoeten en wolharige neushoorns. De mensen die deze werktuigen achterlieten, waren neandertalers.

Na een lange periode van extreme koude (30.000 - 14.500 v.Chr.), waarin bewoning niet mogelijk was, verschenen de rendierjagers op het Drentse toneel. Over heel de provincie verspreid zijn overblijfselen van hun tijdelijke kampementen aangetroffen (zie vuursteenvindplaatsen). Archeologen onderscheiden verschillende culturele tradities in deze periode, het Laat-Paleolithicum (14.500 - 9000 v.Chr.): Hamburg-, Creswell-, Federmesser- en Ahrensburgcultuur). Deze jagers en verzamelaars uit de laatste fase van het Weichselien waren de eerste moderne mensen (Homo sapiens sapiens) op Noord-Nederlandse bodem.

De klimaatsverbetering die met het Holoceen inzette leidde tot grote veranderingen in het landschap. De flora paste zich aan en daarmee ook de fauna. De jagers-verzamelaars van na de ijstijd (Mesolithicum: 9000 - 4900 v.Chr.) jaagden in de steeds dichter wordende bossen op standwild als edelhert, wild zwijn en ree. Hun kampementen lagen over het algemeen in de nabijheid van beekdalen of vennen, de plaatsen waar de dieren kwamen drinken. De bevolkingsdichtheid in het Mesolithicum was laag. Meer dan enige honderden personen zullen er op enig moment niet geweest zijn. Hun invloed op het landschap was dan ook gering. Men was afhankelijk van de natuurlijke omstandigheden en leidde een zwervend bestaan in kleine groepen. De oudste boot ter wereld stamt uit deze periode en is in Drenthe gevonden (kano van Pesse).

Vanaf 4900 v.Chr. zien we een geleidelijke overgang naar het boerenbestaan. Van het Vroeg-Neolithicum (de periode van de Swifterbant-cultuur) is nog maar weinig bekend, daarentegen weten we relatief veel van het Midden-Neolithicum, de tijd van de Trechterbekercultuur. De boeren van deze cultuur - de eerste echte boeren op Drentse bodem - bedreven zowel akkerbouw als veeteelt. Ze woonden in kleine nederzettingen. Ze zijn vooral bekend door de imposante graven die ze nagelaten hebben: de hunebedden. Ruim vijftig hunebedden telt Drenthe nog, maar het zijn er oorspronkelijk meer geweest. In het Laat-Neolithicum werden door de boeren van de Enkelgraf- en Klokbekercultuur de eerste grafheuvels opgeworpen. Ook van deze culturen is meer van het grafbestel dan van de nederzettingen bekend.

Dat verandert met de Bronstijd (1900- 800 v. Chr.). Uit deze periode dateren de eerste plattegronden van boerderijen en weten we zelfs iets over de omvang van de nederzettingen. De Bronstijd-boeren woonden met hun vee onder één dak (woonstalhuizen). De boerderijen werden na verloop van tijd (een generatie?) gammel en werden elders herbouwd. Zo zwierven ze door het landschap. Nederzettingen waren niet groter dan 2-4 boerderijen. Een schatting van de bevolkingsomvang van Drenthe in die tijd komt uit op ca. 4500 personen. De doden werden begraven in grafheuvels en vlakgraven; aan het eind van de Bronstijd werd cremeren de norm. De eerste urnenvelden ontstaan dan. Drenthes oudste veenlijk stamt uit deze periode (de man van Emmer-Erfscheidenveen). In de loop van de IJzertijd (800-12 v. Chr.) verdwijnen de urnenvelden en komen de brandheuvels op, heuvels gebouwd van plaggen die over de resten van de brandstapel worden opgeworpen. De fraaiste heuvelgroepen in Drenthe bestaan uit dit soort tumuli. Een ander karakteristiek element van deze periode zijn de Celtic fields, grote complexen van omwalde, ca. 40 x 40 m grote akkertjes die tezamen een schaakbordpatroon vormen. De percelen waren afwisselend als bouwland, weiland, braakland of als huisplaats in gebruik. Ook hier was sprake van zwervende erven.

Aan het eind van de IJzertijd worden enkele versterkte nederzettingen aangelegd, stapelplaatsen met vermoedelijk ook nog andere functies. Gedurende de Romeinse tijd (12 v. Chr.-450 n. Chr.) heeft Drenthe nooit onderdeel van het Romeinse Rijk uitgemaakt. Wel zijn er importen uit zuidelijker streken ontdekt, zoals aardewerk (terra sigillata), bronzen beeldjes en munten. De inheemse nederzettingen uit deze periode waren klein, een enkele uitzondering daargelaten. Opvallend is dat boerderijen op dezelfde plaats herbouwd worden. Het Celtic-fieldsysteem houdt op te bestaan. Over de grafvelden is weinig bekend. Aanvankelijk wordt er nog gecremeerd, in de Laat-Romeinse tijd gaat men over op lijkbegraving. De bekendste veenlijken stammen uit de Romeinse tijd (eventueel nog uit het einde van de IJzertijd): het meisje van Yde en het paar van Weerdinge. Sommige veentjes hebben veel vondsten uit deze periode opgeleverd (zie offerveentjes).