Begrip

Drenthe, geschiedenis middeleeuwen

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Bron: Statenzaal Drents Museum
De middeleeuwen
Na de 6e eeuw nam de bevolking in Drenthe naar verhouding sterk toe, terwijl de landbouw ingrijpend veranderde, vooral als gevolg van de brede toepassing van de keerploeg, waarmee voor het eerst de zode gekeerd kon worden en nieuwe laag grond aan de oppervlakte gebracht kon worden. Zo kon onkruid beter bestreden worden en de mest beter worden vermengd. Winterrogge kon nu afgewisseld worden met zomergraan. De brandcultuur werd daardoor overbodig, terwijl de huisakkers geleidelijk uitgebreid konden worden tot grotere escomplexen. De esontginningen werden omheind om het vee buiten te houden, of juist daarbinnen als het tijdens de braakperiode op de bouwlanden geweid werd. Ook de lagere gronden kregen een functie in de bedrijfsvoering. Door het kappen van moerasbossen en het verwijderen van de stronken werden de beekdalen geschikt gemaakt als hooi- en weiland. Daardoor kon meer vee gehouden worden en het bouwland worden uitgebreid dankzij de toename van de mest.
Vanaf de 12e eeuw kreeg de bedrijfsvoering een nieuwe impuls door de introductie van het paard als trekdier. Door de snelle uitbreiding van het bouwland, waar ook gedeelten van de heidevelden voor werden ontgonnen, nam de mestbehoefte sterk toe. De introductie van het heideschaap moet hier waarschijnlijk mee in verband worden gebracht. De schrale veldgronden konden hierdoor beter worden benut en in de bedrijfsvoering worden opgenomen. Aldus werd de basis gelegd voor een landbouwsysteem en het daarbij behorende esdorpenlandschap dat in essentie tot diep in de 19e eeuw heeft standgehouden.
Door de activiteiten werd Drenthe buiten de essen en dorpen gekenmerkt door rijkgeschakeerde veldgronden die een parkachtig landschap boden met verspreide boomgroepen en bossen (holten en wolden), heideachtige vegetaties en aan de randen van de beekdalen weelderige graslanden. Uit dit landschap verdwenen de bossen door verdere beweiding en ontginning, verschraalden de grassige heidevelden tot de heide zoals we die nu kennen en werden de groenlanden bij de beekdalen van steeds vitaler belang voor de wintervoeding d.m.v. hooiwinning.
Het precieze verloop van de bewoningsgeschiedenis in de Middeleeuwen is moeilijk te achterhalen. Verondersteld wordt dat er in de 10e eeuw ongeveer 610 erven in Drenthe gestaan moeten hebben. Wel staat vast dat er veel veranderingen hebben plaatsgevonden. De periode 1100-1300 werd gekenmerkt door een sterke bevolkingsgroei met een daaraan gerelateerde ontginningsijver. Naast dochternederzettingen van de esdorpen, bijvoorbeeld aan de overzijde van de es (Eursinge), werden ook de lager gelegen randen van het Drents plateau gekoloniseerd. Dit werden de randveen- of woldontginningen. Bij deze kolonisatie speelde in een aantal gevallen de geestelijkheid een stimulerende rol. In Noord-Drenthe nam de kolonisatie de bijzondere vorm aan van veenterpen. In Roderwolde, Peizerwolde en Eelderwolde zijn meer dan tweehonderd van dergelijke veenterpjes geteld. Op zo'n terp stond een huis met bijbehorend erf. Zij waren opgeworpen om akkerbouw te bedrijven in het nieuw ontgonnen veengebied. Toen het daarvoor in de 13e eeuw te drassig werd, schakelde men over op de bierbereiding.
De kerstening van Drenthe was in de tijd van Karel de Grote begonnen sinds deze in 780 de Saksen onderwierp en zijn onderdanen dwong het christelijk geloof aan te nemen. De eerste zendeling die hier (vanuit Engeland) naar toe kwam was Willehad, maar deze trof in Drenthe bijna hetzelfde lot als zijn collega Bonifatius in Friesland, toen hij met zijn aanhangers een tempeltje vernielde. Al snel moest hij Drenthe weer verlaten. Of hij veel succes had kunnen wij niet nagaan. Toch is niet al te lang na zijn vertrek de eerste kerk in Drenthe gesticht. In 820 schonk een zekere Theodgrim een kerk met goederen aan het klooster Werden. Dit is tevens de eerste gelegenheid dat de naam Drenthe op schrift verschijnt. Het moet hier gegaan zijn om een houten kerkje te Vries dat bij restauratiewerkzaamheden onder de huidige kerk tevoorschijn is gekomen.
Tussen 800 en 1000 moet het christendom zich verder over Drenthe verbreid hebben. Er kwamen ook kerken tot stand in Anloo, Rolde, Beilen, Emmen en Diever. Tezamen vormden deze de oerparochies in Drenthe waaruit de zes rechtsgebieden, de dingspelen, zijn voortgekomen. Van daaruit werden meer kerken gesticht, de kerspelkerken, en ontstond het systeem van dingspelen en kerspelen, die niet alleen de kerkelijke organisatie belichaamden, maar tevens de wereldlijke bestuursstructuur gingen bepalen.
Drenthe maakte deel uit van het Duitse keizerrijk en werd bestuurd door een graaf, waarvan men in de praktijk weinig gemerkt zal hebben. De invloed van de bisschop van Utrecht, tot wiens bisdom Drenthe kerkelijk behoorde, werd wel merkbaar steeds groter, zozeer zelfs dat hij sinds de 11e eeuw door de Duitse keizer ook tot wereldlijk heerser gemaakt werd. Dat is eigenlijk tevens het begin van Drenthe als zelfstandig bestuurlijk gewest. De bisschop liet zich niet vaak in Drenthe zien. De gewoonte was dat hij eens in de vier jaar kwam om recht te spreken en met het land te overleggen, op de Bisschopsberg in Havelte of bij de Hulsvoorde in de buurt van Coevorden. In de loop van de tijd werd dit steeds meer overgelaten aan zijn plaatsvervanger, de kastelein of kasteelheer van Coevorden.
Drenthe kende in de Middeleeuwen slechts twee kleine kloosters. Het ene was een in 1141 te Ruinen gesticht Benedictijner dubbelklooster voor nonnen en monniken, dat omstreeks 1325 naar Dikninge werd verplaatst. De Ruiner monniken wordt een belangrijke rol toegedicht bij de ontginning en het ontstaan van de randveenontginning Ruinerwold. Het andere klooster, een cisterciënzer nonnenklooster, werd in 1240 in de buurt van Coevorden gesticht als genoegdoening voor de moord op de Utrechtse bisschop die in 1227 zijn te zelfstandige kastelein van Coevorden tot de orde wilde roepen, maar met zijn leger in het moeras van Ane werd verslagen. In 1260 werd dit klooster Marienkamp vanwege de onvruchtbaarheid van de omgeving verplaatst naar Assen, een vlek van hooguit een paar erven. Naast deze twee kloosters was er dan nog de commanderij van Duitse orde te Bunne, een geestelijke orde van Duitse kruistochtridders. In 1563 is deze commanderij verdwenen.
Er was wel veel kerkelijk bezit in Drenthe in de vorm van boerderijen en landerijen. Niet alleen de bisschop had een aantal erven in bezit, ook de kloosters en de Utrechtse kapittels hadden het nodige grondbezit. In de 15e eeuw nam dit bezit nog sterk toe. Mariënkamp bijv. wist de gehele marke van Witten in eigendom te verkrijgen. Ook Groninger en Overijsselse kloosters verwierven in Drenthe renten, pachten en grondbezit. Zo bezat het klooster van Aduard een uithof onder Roden bij Ter Heijl, alwaar o.a. kloostermoppen werden gebakken. Bij Everswolde onder Zuidlaren beschikte dit klooster over een uitgebreid veenbezit.
De kerkelijke organisatie van dingspelen en kerspelen vormde in Drenthe ook de basis voor de wereldlijke organisatie. Op plaatselijk niveau waren de dorpen en buurschappen binnen hun eigen marke (grondgebied) autonoom, gewestelijke aangelegenheden, met name de rechtspraak, werden afgedaan door de Etstoel. Als hoogste rechtscollege is de Etstoel tot de omwenteling van 1795 blijven bestaan. In 1412 werd door bisschop Frederik van Blankenheim een landrecht voor Drenthe opgesteld waarin rechten, plichten en gewoonten werden vastgelegd. De grote mate van autonomie werd daarin bekrachtigd. De kastelein van Coevorden, die ook drost van Drenthe was, moest namens de landsheer zorgen voor bestuur en rechtspraak. De drost werd voorzitter van de Etstoel en in alle kerspelen werd door de bisschop een schulte aangesteld, die de functie van burgemeester, secretaris, notaris, politieagent en kantonrechter in zich verenigde.
Steden kende Drenthe in de Middeleeuwen niet. Alleen de in oorsprong Drentse stad Groningen kon zich in het noorden als zodanig ontwikkelen vanwege de gunstige ligging. Coevorden dat ook op een strategische plaats lag omdat het de toegangspoort tot Noord-Nederland beheerste, was niet veel meer dan het kasteel. Ook een adel met economische en politieke macht en grootgrondbezit kwam in vergelijking tot elders nauwelijks tot ontwikkeling. Andere kastelen kwamen in Drenthe dan ook niet tot ontwikkeling. Wel is er sprake geweest van enige mottes, versterkte heuvels met daarop een houten woontoren, zoals de Waterburcht bij Eelde, maar alleen Coevorden heeft als versterking standgehouden. Politieke macht was alleen gebaseerd op grondbezit, niet op afkomst. Wie eigenerfde was mocht deelnemen aan de dingspel- en gewestelijke vergaderingen. Een edelman kon op de landsdag dus alleen als eigenerfde verschijnen, niet als ridder. Ook in de dorpen zelf namen zij niet een aparte positie in. Zij hadden wat in te brengen naarmate zij land hadden. Privileges genoot de adel wel. In ruil voor hun bereidheid om de landsheer als militair te dienen hoefden zij geen belastingen te betalen en kwamen zij in aanmerking voor de hoge ambten.
In 1522 verloor de Utrechtse bisschop zijn macht over Drenthe aan de hertog van Gelre, terwijl veertien jaar later Karel V de nieuwe landsheer werd. Drenthe zelf speelde in deze veranderingen geen rol.
[M.A.W.Gerding]