Historische gebeurtenis
Alle rechten voorbehouden

Convenant

1817

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Kerkmeijer

Overeenkomst van 17 mei 1817 tussen de stad Groningen en de veenmarken van Eext, Gieten, Bonnen, Gasselte, Drouwen, Buinen, Exloo en Valthe waarmee de afvoer van Drentse turf over de Groningse kanalen werd geregeld.

Sinds de 15e eeuw was de Oostermoersche Vaart of Hunze de belangrijkste afvoerweg van Noord-Drentse turf. Sinds de invoering van de »turfimpost in 1621 moest deze belasting door schippers bij De Groeve worden betaald. Vanaf 1766 begon de stad Groningen echter evenwijdig aan de Semslinie naar het zuiden een kanaal te graven, het later Stadskanaal. Hierbij hielden ze voor de zekerheid een afstand aan van 60 roeden vanaf de Semslinie want de provinciegrens was nog niet formeel vastgelegd. Drentse veengenoten onderhandelden al sinds 1762 met Groningen om hun turf via de Groningse kanalen te mogen afvoeren in plaats van over de Oostermoerse Vaart. Van het Landschapsbestuur kregen ze hiervoor in 1784 toestemming maar pas in 1800 en 1804 werden de eerste overeenkomsten of convenanten gesloten. Deze werden echter niet uitgevoerd omdat Groningen aanspraak maakte op delen van de venen ten westen van de Semslinie. Pogingen van Drentse kant om een doorgraving te maken tussen het Annerveenschekanaal en het Stadskanaal bij Bareveld werden door Groningen tegengehouden.

Koning Willem I hakte uiteindelijk de knoop door met twee Koninklijke Besluiten in 1814 en 1815 en forceerde daarmee de uitvoering van het Convenant dat op 17 mei 1817 in werking trad. Bij het Koninklijk Besluit van 15 november 1815 was de grens bepaald op de huidige loop en heette sindsdien 'Koningsraai'. Het Convenant bepaalde dat voortaan alle turf uit de marken ten oosten van Bareveld door het Stadskanaal via Wildervank en Veendam mocht worden verscheept. Als inlaat- en doorvaartsgeld betaalden de veengenoten aan de stad Groningen f 1,10 per dagwerk zwarte turf. Op hun beurt mochten de Groningers gebruik maken van de Drentse kanalen. De verdere verlenging van het Stadskanaal werd voor drievierde door de veengenoten aan de stad Groningen voorgeschoten. De stad zou op haar beurt monden naar de markegrens graven.

Literatuur

  • Lit.: Coert, Stromen en Schutten
  • H.A. Kamphuis, 'De totstandkoming van het Convenant van 1817', NDV (1986)
  • K.P. Timmer, 'De ontginning van de Drouwener en Buiner venen', in: R. Ootjers (red.), Geschiedenis van Borger (Meppel/Amsterdam 1994).