In Drenthe komen verschillende soorten boerderijen voor. De verschillen komen voort uit de ouderdom of uit de streek.
Het belangrijkste en oudste type, dat in de gehele provincie voorkomt is het hallenhuis. Vroeger - en in het spraakgebruik nu nog - werd dit type vanwege de geografische spreiding Saksische boerderij genoemd. Dit is een boerderij met een driebeukige opzet, waarbij de ankergebintconstructie zorgt voor een onderverdeling in een brede middenbeuk en twee smallere zijbeuken, de buitenstijlruimten. Aanvankelijk waren woon- en bedrijfsruimte niet van elkaar gescheiden. Van dit lös hoes type boerderij is in Drenthe nog één voorbeeld bewaard gebleven: het 'Bruntingerhof', een 17e-eeuwse boerderij die in 1968 van Bruntinge naar Orvelte is overgebracht. Later, in 1728, is aan dit pand nog een aparte voorkamer, uitgevoerd in vakwerk met baksteenvulling toegevoegd. Vanaf de 17e eeuw werden woon- en bedrijfsgedeelte gescheiden door een tussen- of brandmuur.
Binnen de hallenhuisvorm zijn, afhankelijk van de plaats van de deel (de dors- en werkvloer) enkele hoofdtypen te onderscheiden:
- Boerderij met achterbaander niet in het vlak van de achtergevel gelegen: Dit is het oudst bekende boerderijtype in Drenthe. De baanderstijlen zijn hierbij onder het laatste gebint geplaatst. De kap van de boerderij loopt over dit laatste gebint door tot over de links en rechts van de baander gelegen paardenstal. Hierdoor ontstaat een baanderhoek. Als het dak hier gedeeltelijk over doorloopt, is er sprake van een onderschoer. Het type komt in alle esdorpen maar ook wel in de oudere laagveenontginningen als Ruinerwold en Koekange voor.
- Boerderij met achterbaander in het vlak van de achtergevel: Hier is het baanderkozijn opgenomen in de in metselwerk uitgevoerde achtergevel, die meestal doorloopt tot bovenkant gebintplaat. Op de gevel ligt dan een muurplaat met schilddak. Bij 18e en 19e-eeuwse verbouwingen van boerderijen werd vaak de niet in het gevelvlak liggende baander vervangen door één in het gevelvlak. Ook dit type komt in de esdorpen en de oudere laagveenontginningen voor. Bij beide bovengenoemde types komen aangebouwde houten hooibergingen annex schaapskooien voor. Deze aanbouwen worden ook wel staart genoemd.
- Boerderij met zijbaander: Dit type ontstond uit de situering van de boerderij ten opzichte van de weg, maar ook wel uit behoefte aan een grotere hooiberging en minder behoefte aan een dorsdeel, dus daar waar men meer aan veeteelt ging doen. Het bedrijfsdeel kreeg hier een vierdeling. Vanaf de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsdeel, een vak met pompstraat en aan de baanderzijde de paardenstal, daarnaast de dwarsdeel, dan het hooivak, soms met grondtas, en langs de achtergevel een potstal voor jongvee. Ook komt er een variant voor met dubbele dwarsdeel, bestaande uit dwarsdeel, potstal, tasvak, dwarsdeel en jongveestal. De meeste boerderijen van dit type hebben een iets terugliggende baander met baanderhoek en inspringend dakvlak. Enkele boerderijen hebben de deuren in het gevelvlak, waarbij het dak boven de deuren is opgelicht. Boerderijen met dwarsdeel komen zowel in de esdorpen als in de oudere laagveenontginningen voor. Boerderijen met dubbele dwarsdeel vooral in de Zuidwesthoek van Drenthe: Ruinerwold, Koekange, De Wijk. Boerderijen met de deuren in het gevelvlak komen van oorsprong alleen in Ansen voor; in andere streken is dit een latere wijziging. Bij bovenstaande typen liggen in het algemeen de woon- en bedrijfsgedeelten in elkaars verlengde; men spreekt dan ook wel van langhuisboerderij. Vaak verviel bij het woongedeelte de buitenstijlruimte aan één zijde. Hierdoor ontstond een 'krimp' met de mogelijkheid grotere kozijnen te plaatsen en dus meer daglicht in de woonruimte te krijgen. Aan de lage zijde kwamen vaak de bedsteden. Op veel plekken komen boerderijen met een dubbel woonhuis voor. Hierbij werd de tweede woning als ouderwoning gebruikt. Als deze tweede woonhuizen smaller zijn dan het eerste spreekt men van een eind- of ouderkamer. In Ruinerwold en omgeving werden vaak ouderwoningen aangebouwd naast de boerderij. Tegen het eind van de 19e eeuw werden de woonhuizen rijker van vorm en ontstonden boerderijen met dwars geplaatst voorhuis. Soms werd dit huis voor een oudere boerderij gebouwd. Zeer rijke voorbeelden komen voor in Ruinerwold. In enkele gevallen konden voorhuizen zo groot worden dat sprake is van een blokvormig woonhuis. Voorbeelden zijn te vinden in Westervelde en Peest bij Norg.
- Dubbele boerderij: Deze bestaat uit twee met de kopgevels van het woongedeelte tegen elkaar aangebouwde boerderijen. Bij beide woongedeelten is aan één zijde de buitenstijlruimte vervallen. Veelal zijn de bedrijfsgedeelten ongelijkwaardig, waarbij het grotere bedrijf een langsdeel met achterbaander heeft en het kleinere een dwarsdeel. Doch ook varianten met twee achterbaanders en met twee dwarsdelen komen wel voor. Dubbele boerderijen komen voornamelijk in de esdorpen voor.
- Boerderij met zijlangsdeel: Door de veen- en heideontginningen ontstonden er vanaf het begin van de 19e eeuw een flink aantal nieuwe boerderijen. De oudste daarvan staan in de eerste veenontginningen. Het gaat hierbij om boerderijen met een zo groot bedrijfsgedeelte, dat de deel in één van de zijbeuken gelegd kan worden. Deze boerderijen kunnen zowel een doorrit met baanderdeuren aan de voor- en achterzijde hebben, alswel enkel baanderdeuren aan de achterzijde. Vanwege de voor een beladen wagen benodigde ruimte in één buitenstijlruimte voldeed het traditionele ankerbalkgebintstel hier niet. In het algemeen werd in deze boerderijen dan ook een zogenaamd fries of dekbalk-gebint toegepast. Hiervan zijn de gebintstijlen meer naar binnen geplaatst en langer. In plaats van een ankerbalk wordt er een dekbalk toegepast die vaak excentrisch op de stijlen ligt. Om de gebinten in de lengterichting te koppelen wordt over de dekbalk een gebintplaat gelegd. Woon- en bedrijfsgedeelte liggen onder één nok, maar vaak ligt de voorste baander niet in het vlak van de voorgevel en vertoont de boerderij een sprongsgewijze versmalling, krimp, bij de overgang van het bedrijfsgedeelte naar het woonhuis. Deze op Groninger voorbeelden gebaseerde boerderijen worden krimpenboerderijen genoemd. Hoewel het type opkwam in de latere ontginningen, werd later ook in de esdorpen dit type gebouwd. In de jaren '30 van de vorige eeuw werd de woning ook wel terzijde van de boerderij-as geplaatst, overeenkomstig de in Friesland voorkomende kop-rompboerderijen. Bijv. in Witteveen aan de J.B. Kanweg en in Zeyerveld de 'Cremer Hoeve' aan de Min. Cremerstraat 5.
In de Veenkoloniën kwam het soms wel voor dat de woning als losstaande villa voor de schuur gebouwd werd. Een sprekend voorbeeld hiervan is 'Villa Flora' aan het Zuiderdiep in Nieuw-Buinen. Dit pand is overigens geen boerderij in de strikte zin van het woord, maar meer een villa met paardenhouderij en dan ook gebouwd in opdracht van een rijke fabriekseigenaar. Voor Drenthe bijzondere boerderijen zijn de middenhuisboerderijen in Veenhuizen, ontworpen rond 1890 door W.C. Metzelaar en de carrévormige modelboerderij 'De Schipborg' bij Anloo, ontworpen door H.P. Berlage.
- Bijgebouwen enz.: Bij de historische boerderijtypen komen diverse bijgebouwen voor. Te noemen zijn:
bakhuis (stookhut): buiten het woongedeelte opgetrokken gebouwtje met zadeldak, waarin een bakoven respectievelijk vuurplaats voor het koken van veevoer. In tegenstelling tot de boerderij werden deze gebouwtjes met pannen gedekt; hooischuur of schaapskooi (of combinatie hiervan):
een houten schuur met ankerbalkgebint, waarin hooiberging al dan niet gecombineerd met een potstal voor de schapen. Naast de boven beschreven aangebouwde variant, kwamen deze schuren ook vrijstaand voor; varkenshokken: houten of gemetselde bijgebouwen, waarin twee of meer ruimten in de lengterichting aan elkaar gebouwd; zuddenschuur: schuur zonder wanden voor het opbergen van de brandstof, de zudden. De constructie bestaat uit drie kleine ankerbalkgebinten, waar bij van de middelste de ankerbalk ontbreekt en aan één kopse kant, de regenkant, een overstek gecreëerd is door doorlopende koppelplaten.
Op het erf kwamen voorts voor aardappelkelders, waterputten, hooibergingen en duiventillen.
- Moderne agrarische bedrijven: Vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw vonden ook in Drenthe op grote schaal ruilverkavelingen plaats. Dit ging gepaard met een enorme schaalvergroting en een sterke specialisatie. Gemengde bedrijven verdwenen vrijwel. In de bedrijfsvoering werd rationalisatie en mechanisatie noodzakelijk. De vormgeving van de boerderij werd hierop afgestemd. Van streekgebonden architectuur is bij de nieuwe bedrijven geen sprake. Voor melkveebedrijven is thans standaard: een vrijstaande burgerwoning, daarachter de loopstal, meestal door een verbindingslid met de woning verbonden en daarnaast de machineberging. Achter de bedrijfsgebouwen bevinden zich de kuilvloerplaten en de mestsilo. Vanwege de noodzakelijke bereikbaarheid met melktankauto's is een vrij groot oppervlak aan bestrating noodzakelijk. Akkerbouwbedrijven worden, voor zover sprake is van totale nieuwbouw, gekenmerkt door een vrijstaand woonhuis en grote hoge opslagloodsen met eventueel een vrijstaande machineberging. [de Graaf]