Begrip

Welhaak

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

zie: Zicht

Oudtijds een stuk handgereedschap voor het maaien ('zichten') van graan, peulvruchten e.d.

Een zicht bestond uit een licht gebogen, spits toelopend mes, van ca. 70 cm lang en op het breedste gedeelte 10-12 cm breed. Het mes was haaks bevestigd op een vrij korte steel. Aan het einde van die steel zat een handvat, waarachter zich soms een brede plaat bevond om steun aan de pols te geven. Het model wisselde naar de regio waarin het gebruikt werd. In de noordelijke provincies zat boven aan de steel vaak een kleine leren lus, waarin de wijsvinger paste.

De zicht werd gebruikt in combinatie met een welhaak om het afgemaaide koren bijeen te houden (het 'wellen') en in een bos terzijde te leggen, opdat het tot een garf of schoof gebonden kon worden. Een welhaak bestond meestal uit een houten steel met daaraan bevestigd een iets gebogen, puntige, ijzeren haak van 10-15 cm lengte. Elders werd deze ook wel pik of pikhaak genoemd. Alleen in het veenkoloniale deel van de provincie werd voor het maaien van de graanoogst gebruikt gemaakt van de zicht in combinatie met een welhaak. In overig Drenthe werd voor het maaien van de rogge echter over het algemeen gebruik gemaakt van de zeis.

Lit.: J.J. Voskuil, 'De sikkel, de zeis of zicht voor het oogsten van het graan', Mededelingen van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde 24 (1972).