Begrip

Klederdracht

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Kuipers
Bron: Drents Archief

Wijze van zich te kleden en te versieren, van midden 18e eeuw tot in het eerste kwart van de 20e eeuw. Na WO I heeft de klederdracht een ware revolutie ondergaan; na 1918 heeft de (boeren-)bevolking grotendeels afstand gedaan van de traditionele dracht.

Voordien moest men de kleding zelf maken of laten maken. Schapen leverden wol en elke boer had wel een 'lienstukkien' waar vlas werd verbouwd. Daar werd na bewerking linnen garen van gesponnen. Linnen werd o.a. gebruikt voor hemden, lakens en slopen. De wol werd, na tot garen te zijn gesponnen, tot 'want' geweven. Hiervan werden o.a. kousen (hosen), borstrokken en onderrokken gebreid. Een deel van de garens ging naar de wever die er stoffen van weefde. Na bewerking in de volmolen kregen de stoffen meer dichtheid. De blaauwververs zorgden voor het kleuren van de stof. Voerlaken had een schering van vlasgaren en een inslag van wollen garen. Het was goedkoper en kwalitatief minder dan want of vijfschaft. Vijfschaft was een dikke stof, die door middel van vijf schachten van kamhouten werd geweven. De inslag had aan de ene zijde één draad en aan de andere zijde een inslag van vier draden. Want werd gebruikt voor mannenjassen. Voerlaken en vijfschaft was voor schorten en rokken voor vrouwen.

Over het algemeen waren de kleren nogal ruim. Jakken voor vrouwen werden vaak gemaakt met veel plooien, rimpels en opstiksels.

Om het dienstvolk de waarde van kleding te doen beseffen, bestond hun loon vaak gedeeltelijk uit kleding of stof daarvoor.

De boer droeg op werkdagen gewoonlijk een kort buis (jas) van want en een bovenbroek van voerlaken of grof linnen. Onder het buis droeg hij doorgaans één of twee vijfschaften hemdrokken en daaronder een linnen hemd en een onderbroek van want, die met bandjes onder de knie werd vastgemaakt. Als een boer 'deftig' gekleed was, droeg hij een zwart lakens pak. Dit bestond uit een korte pandjesjas (de zgn. 'vrijschieterd'), een vest, een kniebroek en witte wollen kousen. Op het hoofd droeg hij een hoge zwarte pet of een hoge zwarte of donkerbruine hoed. Verder droeg hij zwarte lage schoenen met zilveren gespen. Vroeger werd ook wel een halsdoek gedragen, die op een bepaalde manier geknoopt was. In het vestzakje droeg de boer een horloge met zilveren of gouden ketting, met hieraan ter versiering enkele signetten. Verschil tussen goud en zilver was er ook tussen de 'krappen' van de kerkboeken; dit standsverschil was ook zichtbaar aan de gouden of zilveren oorijzers van de vrouwen.

De boerin droeg door de week 's morgens een gestreepte rok met zwarte en witte verticale strepen en een wollen schort. Ze droeg dan geen jak, had blote armen en op het hoofd een witte ondermuts. Dit was haar werktenue. Na het werk trok ze een zwarte vijfschaften rok aan, met een bont gekroesd schort. Over de witte ondermuts kwam een strakke, zwartzijden slichte muts. 's Zondags droeg ze een gekleurd buis of jak. Om haar hals een enkele of dubbele streng bloedkoralen met gouden of zilveren slot. Ze droeg een lange rok in dezelfde kleur als buis of jak en een zwart satijnen schort. Het schort was van achteren met een zilveren haak vastgemaakt. Onder haar rok droeg ze een blauwe baaien onderrok en een mooie gestreepte tussenrok. Tot ca. 1880 droegen vrouwen geen onderbroeken. De rokken reikten tot op de voet en de hemden hadden geen slippen. De onderbroek die later werd gedragen, bestond uit een bovenstuk met twee pijpen en geen kruis. Voor berging van zakdoek, lodderijnflesje enz. droeg ze opzij een zwart fluwelen beugeltas met zilveren beugel. Wanneer ze geen beugeltas droegen, hadden de vrouwen een linnenzak met een band om het middel geknoopt. Door een open zijnaad van de rok konden ze met de hand in de zak (buul) komen.

Het gouden of zilveren oorijzer was de kroon op het toilet van de vrouw. Op het hoofd kwam eerst een linnen ondermuts om het haar te bedekken. Daar overheen kwam een zwarte satijnen muts en daarop het oorijzer. Over het oorijzer kwam een witte kanten muts met negen plooien. Het oorijzer werd versierd met zgn. koekoppies of kleine stiften, later met mooie gouden rozetten of grote stiften. Een bruid kreeg op de kanten muts van het oorijzer een kleurig bloemenhoedje, dat met een bandje onder de kin werd vastgemaakt. Bij begrafenissen werd op het oorijzer een zwart hoedje gedragen. Het kostte veel tijd om de boerin in vol ornaat te kleden. Daar had ze ook wel hulp bij nodig.

Met de Drentse dracht houden zich nu diverse verenigingen bezig. De bekendste daarvan zijn 't Aol' Volk en 't Volk van Grada. [Kuipers]

Literatuur

  • Lit.: G. Kuipers, Vroeger volksleven in Drenthe (Zuidwolde 1999).